Feitenbrief

Lees onze feitenbrief hieronder of download hier de PDF-file

De laatste tijd verschijnen veel argumenten in de media waarom het minimumloon niet verhoogd zou moeten worden. Maar hoe sterk zijn deze argumenten nou echt?

De FNV vindt dat het minimumloon omhoog moet naar 60% van het mediane loon. Dit herstel is nodig omdat het minimumloon niet meegegroeid is met de lonen. Bij invoering van het minimumloon was de verhouding tussen het minimumloon en het mediane loon nog 66% terwijl dit in 2022 nog slechts 46% is. Ook de uitkeringen zoals de bijstand en de AOW zijn hierdoor niet welvaartsvast en zijn niet meegegroeid met de rest van de lonen. Er is geen legitieme reden te verzinnen waarom in een steeds rijker land minimumloners en uitkeringsgerechtigden niet mee zouden mogen profiteren van de groeiende rijkdom. Daarom wil de FNV dat het minimumloon boven op de reguliere indexatie met 20,43% stijgt zodat het minimumloon weer op 60% van het mediane loon uitkomt.

De nu te behandelen extra verhoging van 1,2% is hiervoor een babystapje in de juiste richting. Werkgevers zijn hier echter geen voorstander van maar hebben geen goede tegenargumenten. De argumenten die ze hebben bespreken we hieronder:

Het WML is sinds januari 2023 al sterk gestegen met 18 tot 31 procent:

Dit klopt als je de reguliere indexatie mee rekent. De reguliere indexatie was 9,24%. Deze indexatie vindt echter altijd al plaats, ook als er geen extra verhoging van het minimumloon zou zijn geweest. Deze indexatie volgt bovendien de cao-lonen waardoor het minimumloon alleen maar mee is gestegen met de rest van de lonen in de afgelopen anderhalf jaar. De bijzondere verhoging was 8,05% in januari 2023 en daarbovenop 0% voor mensen met een 36-urige werkweek tot 11,11% voor mensen met een 40-urige werkweek als gevolg van het invoeren van het minimumuurloon per 1 januari 2024. Dit geeft 18,03% tot en met 31,14% voor de totale verhoging. De buitengewone indexatie is echter 8,05% tot 20,05% geweest, dit is het percentage waarnaar gekeken dient te worden.

Ondernemers en dan met name de kleine kunnen een verhoging van 1,2% niet betalen: 

Naar verwachting zal dit erg meevallen. De eerste reden hiervoor is dat in 2022 slechts 3,7% van het arbeidsvolume (banen omgerekend naar fulltime) voor rekening komt van minimumloners. De totale kosten van een verhoging met 1,2% van het minimumloon komt volgens SZW in de marktsector uit op 170 miljoen. Dit bedrag kunnen we afzetten tegen de brutowinst. Gezamenlijk maakten alle niet financiële bedrijven ex vastgoed en financiële sector in 2022; 331,53 miljard euro winst StatLine - Financiën alle ondernemingen; niet-financiële sector. Als bedrijven de minimumloonsverhoging volledig uit hun winst zouden betalen zonder dat zij de prijzen van hun producten zouden verhogen zou dat bedrijven dus gemiddeld 0,05% van hun winst kosten. We kunnen deze kosten en winst ook opsplitsen naar MKB en grote ondernemingen. Grote ondernemingen hebben 60% van alle minimumloners in dienst, zij maakten in 2022; 228,9 miljard euro winst StatLine - Financiën grote ondernemingen; niet-financiële sector. De kostenstijging van 1,2% minimumloonverhoging is voor hen 102 miljoen oftewel 0,102 miljard. Dit is 0,04% van de winst. Voor MKB-bedrijven was de brutowinst in 2022 102,6 miljard, zij hebben 40% van de minimumloners in dienst voor 68 miljoen oftewel 0,068 miljard. Dit is 0,07% van de winst. Over de sector heen bekeken is dit erg weinig en zou eenvoudig betaald moeten kunnen worden.

Desondanks zou het toch kunnen dat een klein deel van de hele kleine bedrijven deze kosten niet uit de winst kan of wil betalen. Dat betekent echter niet dat een bedrijf het niet kan betalen. Zoals we namelijk hebben gezien in de recente inflatiecrisis zijn bedrijven erg goed in staat om kostenstijgingen voor hen door te berekenen aan de consument. Dat bedrijven dit kunnen is ook logisch, immers, kleine bedrijven concurreren vooral met andere kleine bedrijven in Nederland. Een kroeg concurreert niet met een andere kroeg in Frankrijk maar concurreert de andere kroeg in de wijk. Als beide kroegen geconfronteerd worden met een kostenstijging welke zij niet uit de winst willen betalen kunnen zij besluiten om de prijzen te verhogen. Daarmee blijven de relatieve prijsverschillen tussen deze twee kroegen gelijk en verandert er niets aan de concurrentiepositie van beide bedrijven. De prijsstijging welke hiervoor nodig is, is bovendien heel erg klein. Dit komt doordat lonen maar een klein deel van de kosten zijn en bovendien niet alle werknemers in een bedrijf het minimumloon verdienen.

Om dit te illustreren kunnen we naar het volgende voorbeeld kijken. De gemiddelde horecaonderneming geeft 24,6% van zijn omzet uit aan personeel (Financiën alle ondernemingen; niet-financiële sector). Stel dat dit een zeer slecht betalende ondernemer is en er 4 werknemers zijn die het minimumloon verdienen en 1 manager die 200% van het minimumloon verdient. Dan gaat het personeel op minimumloonniveau er 1,2% op vooruit en de manager niet. De totale personeelskosten stijgen dan met ((101,2*4+200)-(100*4+200))/ (100*4+200)*100=0,8%. Personeelskosten zijn echter maar 24,6% van de omzet. De totale kosten van deze horecazaak stijgen dus met 0,246*0,8=0,197%. Zelfs bij het volledig doorberekenen van een minimumloonstijging in de consumentenprijzen is de impact daarvan dus maar heel klein.

Kortom, het Nederlandse bedrijfsleven zou prima in staat moeten zijn om de kosten van deze zeer beperkte minimumloonstijging op te vangen.

Verhoging WML leidt tot banenverlies:

Dit kan niet bewezen worden. Het banenverlies is een schatting. Echter, eerder schatte het CPB ook in dat 2% van de jongeren hun baan zou verliezen door de verhoging van het minimumjeugdloon. Dit zou gaan om 10.000 jongeren (CPB 2015). Achteraf is dit niet waar gebleken. Uit meerdere onderzoeken blijkt nu dat de werkgelegenheid niet is gedaald, sterker nog de werkgelegenheid is juist gestegen (CPB 2021). Op dit moment kunnen we nog niet meten of er effecten zijn geweest van het verhogen van het minimumloon in 2023. Wat we wel kunnen concluderen is dat in 2023 het aantal banen van werknemers is gestegen. Het hogere minimumloon lijkt dan ook geen duidelijk direct werkgelegenheidseffect te hebben.

Het geschatte werkgelegenheidsverlies van 40.000 banen wat genoemd wordt gaat overigens niet om het effect van de 1.2% verhoging maar het gecombineerde effect van de eerdere 8.05% en het minimumuurloon. Procentueel gezien gaat het om een geschat werkgelegenheidsverlies van 0.4%. Op dit moment ligt echter alleen de vraag voor of het minimumloon met behoud van koppeling 1.2% verhoogd moet worden. Het CPB schat in dat de werkgelegenheidseffecten van een verhoging van 10% 50.000 werknemers is. Bij een verhoging van 1.2% gaat het dan om circa 6000 werknemers. Dat is zelfs zonder dit cijfer met een korrel zout te nemen erg weinig en gaat om slechts 0.06% van het totaal aantal werkzame personen. Ter referentie is het ook goed om mee te nemen dat tegenover deze vermeende krimp ook enorme groei van de werkgelegenheid heeft gestaan in de afgelopen jaren. Zo is de werkgelegenheid in personen is tussen 2022 en 2023 met 133.000 mensen gestegen en was deze stijging tussen 2021 en 2022 384.000 mensen. In de 5 jaar tussen 2017 en 2022 was de groei zelfs 1 miljoen mensen. De geschetste negatieve werkgelegenheidseffecten zijn dan ook niet alleen onwaarschijnlijk en onzeker maar ook een druppel op de gloeiende plaat.

Het Nederlandse minimumloon gaat steeds verder uit de pas lopen met de andere Europese landen:

Dit klopt niet. Het Nederlandse minimumloon per maand is namelijk minder snel gestegen dan het gemiddelde in de EU in de afgelopen 5 jaar.

 

% verhoging sinds januari 2019

France

16%

Malta

21%

Luxembourg

23%

Belgium

25%

Spain

26%

Netherlands

28%

Ireland

30%

Germany

32%

Greece

33%

Portugal

37%

Slovenia

41%

Slovakia

44%

Czechia

47%

Romania

49%

Hungary

50%

Estonia

52%

Latvia

63%

Croatia

66%

Lithuania

66%

Bulgaria

67%

Poland

87%

Gemiddelde

43%

Bron: Statistics | Eurostat (europa.eu)

In de afgelopen 5 jaar is het minimumloon in de EU gemiddeld met 43% gestegen. Daarbij valt de Nederlandse minimumloonstijging van 28% in het niet.

Ook ten opzichte van onze oosterburen doen we het niet goed. Zo is het minimumloon in Duitsland in de afgelopen 5 jaar met 32% gestegen. Dat is fors meer dan in Nederland. Ook België heeft een minimumloonstijging welke niet veel onder die van Nederland ligt met 25% ten opzichte van 28%. Daarbij komt dat het Belgische minimumloon boven op de reguliere verhoging op 1 april met 35 euro wordt verhoogd. Dit komt overeen met 1.8% loonsverhoging. In 2026 wordt vervolgens nogmaals het minimumloon met 35 euro verhoogd, boven op de reguliere indexatie.

Ten opzichte van onze buren heeft het minimumloon zich dus niet te snel ontwikkeld. Eerder te langzaam en ten opzichte van de gehele EU lopen we qua groei fors achter.

Maar ook in absoluut opzicht ligt het minimumloon in Nederland niet zo hoog. Het is namelijk logisch dat het minimumloon in rijkere, duurdere, landen hoger is dan in armere landen. Een vergelijking op basis van het absolute niveau is dan ook niet zinnig. Wat wel een logische vergelijking is, is het vergelijken van het minimumloon met de rest van de lonen in het land. Dit kan door het minimumloon te vergelijken met het mediane loon. Het mediane loon is het loon dat precies in het midden van alle lonen valt. De ene helft van de mensen verdient dus meer de andere helft minder dan dit loon.

 

2022

Country

 Mediaan

Latvia

38,9

Belgium

40,9

Estonia

42,9

Czechia

43,3

Netherlands

46,1

Lithuania

46,4

Croatia

46,6

Ireland

47,5

Hungary

48,0

Spain

49,5

Greece

50,6

Slovak Republic

50,8

Poland

52,1

Germany

52,6

Luxembourg

54,2

Romania

54,7

France

60,9

Slovenia

61,7

Portugal

66,3

     

Bron: Minimum relative to average wages of full-time workers (oecd.org)

Wat blijkt is dat het Nederlandse minimumloon helemaal niet zo hoog is. Nederland staat slechts 4e in de ranking en vrijwel alle rijke landen hebben relatief een hoger minimumloon dan Nederland.

Wettelijk afgedwongen loonsverhogingen geven een opwaartse druk op het hele loongebouw:

Dit klopt. Echter dit is niet iets negatiefs. De lonen zijn de afgelopen jaren namelijk veel minder hard gestegen dan de winsten. Bedrijven hebben zelfs extra winst gemaakt tijdens de afgelopen inflatiecrisis terwijl burgers de kachel uit moesten zetten. In 2023 ligt de AIQ (het deel van al het inkomen dat werkenden krijgen) op het laagste niveau ooit met een percentage van 70%. Stijgende lonen zijn dus niet een probleem maar de oplossing voor de problemen.

Het verlagen van belasting en premiedruk is een veel effectiever instrument om de koopkracht te verbeteren:

Dit klopt niet. Mensen die het minimumloon verdienen betalen nu al geen of vrijwel geen belasting. Inclusief vakantiegeld is het laagste mogelijke voltijds brutominimumloon per maand, bij een 36-urige werkweek, nu voor een alleenstaande 2234,95-. Netto levert dit een inkomen op van 2113,04-. Een alleenstaande betaald dus slechts 5.45% loonbelasting (Bruto-netto salaris). Dit is de maximale belasting die een minimumloner betaald. De groep onder minimumloonverdieners die het meest kwetsbaar is, zijn huishoudens met jonge kinderen. Deze groep krijgt inkomensafhankelijke combinatiekorting. Door deze extra belastingkorting betaald deze groep géén belasting omdat de korting groter is dan de loonheffing. De meest kwetsbare groep minimumloonverdieners kun je daarmee niet helpen door de belastingen te verlagen aangezien ze deze al niet betalen.

De werkgeverslasten zijn nu al minimaal 25%:

Dit klopt niet. MKB-Nederland is om aan dit getal te komen creatief aan het rekenen geweest. Zo wordt bijvoorbeeld een verzuimverzekering tot de werkgeverslasten gerekend. Een verzuimverzekering is echter niet verplicht maar kan een bedrijf naar vrije keuze afsluiten of niet. Bovendien staan er tegenover een verzekeringspremie ook opbrengsten. Een verzekering sluit je namelijk af om periodiek een klein bedrag te betalen in plaats van een groot bedrag als het risico zich materialiseert.

Kijk je naar de werknemersverzekeringen plus de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet welke de werkgever moet betalen boven op het brutoloon dan zijn de kosten veel lager. Bij een modaal inkomen zijn de kosten in de horeca 7509 per jaar oftewel 17.1%. In de detailhandel is dit 17.23% en in de schoonmaak 19.3% (Loonkosten voor de werkgever berekenen). Werkgevers betalen dus echt niet verplicht minimaal 25% boven op het brutoloon voor de verplichte werkgeversverzekeringen en de zorgverzekering.

Een hoger minimumloon heeft geen nut omdat minimumloners dat weer afdragen door hogere belastingen, lagere toeslagen en lagere inkomensafhankelijke regelingen:

Dit klopt niet en getuigt van een slecht begrip van het stelsel van belastingen en toeslagen. Ten eerste is dit zo omdat de tweede kamer zelf gaat over hoe de belasting bij een verhoging werkt. Er kan eenvoudig worden voorkomen dat de belastingdruk omhooggaat en dit is ook gangbaar. De belastingdruk bij een minimumloon is dan ook niet gestegen. Sterker nog, deze is gedaald.  

 

2022

2023

2024

WML p.j. op 01-01

22356

25.064,64           

26.819,40           

Loonheffing

1574

1667

1.463,00             

Belasting %

7.04%

6.7%

5.5%

Bron: Bruto-netto salaris

Bij de toeslagen is dit ook het geval. De berekening voor hoeveel toeslagen mensen krijgen zijn namelijk direct afhankelijk van het minimumloon. Een minimumloonverhoging zorgt dus niet voor een lagere zorg of huurtoeslag. Zolang de wet rondom de toeslagen niet wordt veranderd zorgt een hoger minimummaandloon daardoor niet voor een afname van de toeslagen die iemand krijgt. Hetzelfde is ook van kracht voor gemeentelijke regelingen zoals het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen. Of je dit soort regelingen kunt krijgen hangt ervan af of het inkomen niet te hoog is. Het toetsingsinkomen hiervoor is altijd een percentage van het sociaal minimum (het bijstandsniveau). Aangezien de hoogte van de bijstand een percentage is van het minimumloon zorgt een verhoging van het minimumloon dus niet voor een afname van de gemeentelijke regelingen omdat het toetsingsinkomen evenveel meestijgt als het minimumloon. Het verhogen van het minimumloon zorgt er daarmee wel degelijk voor dat werknemers er netto fors op vooruit gaan.

Een verhoging van het minimumloon kan leiden tot een toename van constructies met flexwerk:

Als dit het geval zou zijn dan zouden we een toename moeten zien in flexwerk en zzp in de sectoren waar veel minimumloners werken en zou afgelopen jaar het aantal flexwerkers gestegen moeten zijn.

De eerste reden om aan te nemen dat het aantal flexwerkers niet is gestegen door de toename van het minimumloon is doordat het aantal uren dat gewerkt wordt in de uitzendbranche tussen kwartaal 4 van 2022 (vlak voor de WML verhoging) en kwartaal 4 van 2023 met 8% is gedaald terwijl het totaal aantal gewerkte uren in Nederland constant is gebleven (StatLine - Arbeidsvolume; bedrijfstak, kwartalen, nationale rekeningen. Een toename van het minimumloon lijkt dus in ieder geval niet te hebben gezorgd voor meer uitzendwerk; eerder minder.

Een ander teken dat flex niet groeit door de verhoging van het minimumloon is dat in de op een na grootste minimumloonsector, de handel, het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie en zzp’ers is gedaald terwijl er juist groei is van het aantal vaste contracten. Hetzelfde zien we ook voor geheel Nederland. Het aantal vaste contracten is met 1.9% gestegen terwijl het aantal flexibele contracten met 1% is gesteven StatLine - Werkzame beroepsbevolking.

Na het verhogen van het minimumloon in januari 2023 is dus het aantal flexibele constructies gedaald en zijn er juist meer vaste contracten bijgekomen. Op basis van de data kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het aantal constructies met flexwerk toegenomen is na de eerdere verhogingen van het minimumloon.  

Font size